Blok 1
In dit schema zie je de verschillende marktvormen met de kenmerken. Je hebt 4
vormen:
- Volkomen concurrentie
- Monopolistische concurrentie
- Oligopolie
- Monopolie
Productiefactoren: Kapitaal, Arbeid, Natuur, Ondernemerschap.
Prijselasticiteit van de vraag:
% verandering vraag (gevolg)
% verandering prijs (oorzaak)
Inkomenselasticiteit:
% verandering vraag
% verandering inkomen
Kruiselingse prijselasticiteit:
% verandering vraag goed A
% verandering prijs goed B
Complementaire goederen: Complementaire goederen zijn in de economie goederen die elkaar aanvullen. Naarmate meer dvd's worden verkocht, zullen dvd-spelers ook populairder worden - en omgekeerd. Is altijd negatief.
Substitutiegoederen: Een goed dat vanuit het oogpunt van de afnemer gedeeltelijk of volledig als vervanger voor een ander product kan dienen. Wanneer een bepaald goed in prijs stijgt heeft de mens de natuurlijke reactie om op zoek te gaan naar gelijkwaardige alternatieven. Is altijd positief.
Blok 3
Wat doet/moet de overheid doen? Er zijn twee visies:
Keynesiaanse visie:
“Zij stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van de economische politiek en zich zeer met de economie, vooral de conjunctuur, moet bemoeien. Zij zorgt voor volledige werkgelegenheid en groei.”
Klassieke visie:
“De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken tot het garanderen van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en zorgen dat burgers hun contract naleven.”
Conjunctuur: verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte termijn. Deze groeipercentages volgen een golvend patroon, doordat de bestedingen toe- en afnemen in de tijd.
vormen:
- Volkomen concurrentie
- Monopolistische concurrentie
- Oligopolie
- Monopolie
Productiefactoren: Kapitaal, Arbeid, Natuur, Ondernemerschap.
Prijselasticiteit van de vraag:
% verandering vraag (gevolg)
% verandering prijs (oorzaak)
Inkomenselasticiteit:
% verandering vraag
% verandering inkomen
Kruiselingse prijselasticiteit:
% verandering vraag goed A
% verandering prijs goed B
Complementaire goederen: Complementaire goederen zijn in de economie goederen die elkaar aanvullen. Naarmate meer dvd's worden verkocht, zullen dvd-spelers ook populairder worden - en omgekeerd. Is altijd negatief.
Substitutiegoederen: Een goed dat vanuit het oogpunt van de afnemer gedeeltelijk of volledig als vervanger voor een ander product kan dienen. Wanneer een bepaald goed in prijs stijgt heeft de mens de natuurlijke reactie om op zoek te gaan naar gelijkwaardige alternatieven. Is altijd positief.
Blok 3
Wat doet/moet de overheid doen? Er zijn twee visies:
Keynesiaanse visie:
“Zij stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van de economische politiek en zich zeer met de economie, vooral de conjunctuur, moet bemoeien. Zij zorgt voor volledige werkgelegenheid en groei.”
Klassieke visie:
“De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken tot het garanderen van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en zorgen dat burgers hun contract naleven.”
Conjunctuur: verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte termijn. Deze groeipercentages volgen een golvend patroon, doordat de bestedingen toe- en afnemen in de tijd.
Hier klikken om te bewerken.